Coda- 9 mei 2025
38
Frans Beullens
Beste vrienden,
Voor mijn coda wil ik jullie vanavond graag 2 gedichten laten horen uit het werk “De rozentuin”, geschreven door de Perzische dichter en prozaschrijver Saadi (Perzisch: سعدی), pseudoniem van Abū Muṣliḥ bin Abdallāh Shīrāzī (Shiraz, 1184/1210 – 1283/1291?). Saadi behoorde tot de Derwisjen, hij was zowel mysticus als hoveling, maar bovenal dichter en wijsgeer. Na zijn opleiding in Bagdad reisde hij rond in de hele islamitische wereld.
De rozentuin is een onbetwist hoogtepunt in de klassieke Perzische literatuur. Het is een prozawerk met veel korte gedichten en handelt over de normen en waarden in de toenmalige islamitische maatschappij, waarden die heden ten dage nog altijd gelden, denk ik, en die we zouden kunnen bestempelen, maar dat is dan mijn eigen interpretatie, als de basis van het modern humanisme. Het werk gaat over de verhouding tussen machthebbers en onderdanen, tussen rijken en armen, over oprechtheid en veinzerij, over mystiek, erotiek en morele waarden.

De rozentuin was het eerste literaire werk uit Perzië dat in Europa bekend werd. In 1654 verscheen er een Nederlandstalige vertaling. Het boek is onderverdeeld in 8 hoofdstukken die elk een eigen thema behandelen.
Ik lees er jullie 2 stukjes uit voor: een stukje uit het hoofdstuk 2, over de deugden van de Derwisjen, en een tweede uit het hoofdstuk 8, over omgangsvormen.
Bij het eerste stukje hoort een woordje uitleg. Saadi benoemde zelden de dingen rechtstreeks in zijn verhaal maar gebruikt meestal een symbolische taal. Dit stukje handelt over een verhaal tussen een vlag en een sluier.
De vlag staat symbool voor “streber-zijn", voor kracht en moed, voor 'een haantje de voorste', zou ik zeggen. De sluier symboliseert de verborgene, de bedachtzame.
Hoor dit verhaal dat eens in Bagdad ging:
daar voerden vlag en sluier een geding.
De vlag hield aan de sluier smalend voor:
“Wat maakte ik op mijn reizen door?
Wij hebben wel dezelfde heer gemeen
en dienen in hetzelfde sultansheem,
maar ik ben geen moment tot rust gekomen,
op elke veldtocht werd ik meegenomen.
Jij hebt geen weet van vestingen, gezwoeg,
woestijnen, wind die stofwolken opjoeg.
De meest stappen heeft mijn voet gedaan,
toch sta jij op de ereplaats vooraan,
bij jongens stralend in de maneschijn,
naast slavenmeisjes geurend naar jasmijn.
Maar ik viel in de handen van de knechten;
Die houden mij vast tot ze weer gaan vechten”.
En dan komt de repliek van de sluier :
“Ik heb het hoofd gebogen voor de poort;
hemelbestormen vind ik ongehoord.
Wie onbezonnen is, zijn nek uitsteekt,
maakt grote kans dat hij die breekt.”
Bij het tweede stukje is de taal rechtstreeks en onmiddellijk duidelijk: wie anderen in de rede valt om zijn geleerdheid te tonen, laat zien hoe dom hij is.
De verstandige geeft zijn antwoord niet
Voordat hem de vraag is gesteld.
De veelprater heeft misschien vaak gelijk,
maar het woord “onzin” wordt gauw geveld.

En dan zou ik willen eindigen met een kort gedichtje zonder titel, maar dat ik persoonlijk als diepgaand en troostend heb ervaren. Het gaat over gevoelens die eenieder die ooit een dierbare heeft verloren zeker zal herkennen.

Ik dank jullie; nog een behouden thuiskomst.
Frans

